Geschiedenis
Het geslacht Valkendaal stamt uit het begin van de 15e eeuw en begon met Pieter Valkendaal van Zijl, geboren te Utrecht. Aan de universiteit te Rostock 24 Mei 1427 als student ingeschreven, verwierf hij aldaar den graad van baccalaureus, daarna dien van magister in de theologie. Later werd hij in zijn geboortestad met algemeene stemmen tot prior gekozen van het ten jare 1430 bij het kapittel van Windesheim ingelijfde klooster der regulieren (Domus Beatae Mariae et duodecim apostolorum), na er eerst gedurende zeventien jaren procurator te zijn geweest. Het prioraat bekleedde hij tot 1480, toen hij het om vergevorderden leeftijd moest nederleggen. Hij overleed in 1485. Aangaande hem wordt nog verteld dat hij de gynaecophobie (vrees voor vrouwen), niet ongewoon in de middeleeuwen, ten zeerste overdreef: hij beweerde dat er voor een kloosterling niets verderfelijkers bestond dan het aanschouwen van een vrouwspersoon, als zijnde voor hem de deur der hel (‘affirmans nihil esse religioso perniciosius aspectu feminae, quae illijanua est gehennae’). (Bron : Biografisch Portaal van Nederland)
De Schilder Nicolaas Wicart
Wicart werd in 1748 te Utrecht geboren als zoon van Andries Wicart en Anna Christina Meijbergh. Zijn werkzame periode als kunstenaar was van 1768 tot 1815. Hij verwierf voornamelijk bekendheid door zijn aquarellen en vooral grisailles van pastorale landschappen in onder meer de provincies Zuid Holland, Noord-Brabant en Utrecht. Topografisch was hij niet alijd even nauwkeurig, ook als hij (met zwarte pen) op de achterkant het blad van een dorpsnaam voorzag. Hij had een voorliefde voor rivierlandschappen met stoffering en vaak een boom op de voorgrond als repoussoir. Hij maakte ook ontwerpen van behangsels. Van 1774 tot 1784 werkte Wicart als porseleinschilder voor de manufactuur van ds. Johannes de Mol te Oud-Loosdrecht.
Wicart was getrouwd met Johanna Margrieta Geerling. Hij overleed in 1815 in zijn geboorteplaats. (Bron : Wikipedia)
Gehucht Nesselrooij in Gelderland in 1779
David Laing Bequest to the Royal Scottish Academy on loan 1966